Heeft u het al gezien, achterin de kerk?

Vitrine opnieuw ingericht!

Heeft u het al gezien en bekeken, de opnieuw ingerichte vitrine achter in de kerk? Een lid van de ‘Culturele Commissie’ heeft dit bijzondere bezit van onze parochie tevoorschijn gehaald. Op pag. 249 van het boek ‘St. Joris op ’t Zand’, geschreven door pastoor Wietse van der Velde wordt er een stukje met foto aan gewijd. De foto’s en de hier vermelde informatie zijn afkomstig van de website van de Stichting Kerkelijk Kunstbezit Nederland (www.SKKN.nl object van de maand augustus 2005).

Speelgoedaltaartje

Op een zekere dag tussen 1910 en 1920 wordt bij een oud-katholiek pastoor een bruinhouten kistje bezorgd. Op het verhoogde deksel zitten twee etiketten geplakt, op het ene staat in sierlijk handschrift de naam en het adres van de geadresseerde, op het andere staan de gegevens van de expeditiebedrijven: de Staatsspoorwegen en Van Gend & Loos. De pastoor bedient in het genoemde decennium de op het etiket genoemde kerk en daar bevindt zich nog steeds dit intrigerende kleinood.

       

Na verwijdering van het deksel worden de paneeltjes aan de voorzijde een voor een omhoog geschoven. Allengs wordt duidelijk dat het kistje bijzonder speelgoed herbergt. Doosjes worden zichtbaar die vol zitten met wat een altaar toebehoort, in miniatuurformaat. Dit is geen kinderaltaar waarvoor kinderen, als priester verkleed, de mis naspeelden. Hier is sprake van een speelgoedaltaar in poppenhuisformaat.

Het bovenste doosje bevat tinnen en koperen kelken met pateen, houten, tinnen en koperen kandelaartjes, sommige met kaarsjes van wasdraad, enkele altaarkruizen, monstransen, twee altaarplinten, een van ‘goud’ en een zwarte voor het rouwantependium. Versierselen in de vorm van engelen, bloemvazen en bloemen zijn uit tin-lood gesneden.

In het tweede doosje ligt een pop, de priester, want gekleed in toga en kazuifel. Hij ligt op een stapeltje liturgische kleding, waaronder een mijter, stola’s, manipels en een paars kazuifel met toebehoren. Het is een staakpop, alleen hoofd en bovenlichaam, handen en voeten zijn uitgewerkt, het lichaam bestaat uit een houten staak, de staander is aan de onderzijde zo breed dat deze de pop overeind houdt, de voeten bungelen er naast. De kop is indrukwekkend ondanks de beschadigingen; met zijn ingekeerde blik en kale hoofd heeft de pop op het eerste gezicht meer weg van een boeddhistische monnik dan een westerse priester, maar dat verandert na de aankleding.

Het laatste doosje bevat sets van miniatuur-antependia, die het front van het altaar kunnen bedekken, samen met bijbehorende kaarsenbankantependia, met kelkvelums en enkele palla’s, uitgevoerd in overeenkomende liturgische kleur, wit, groen, rood, zwart, paars.

De stoffen van de paramenten stammen grotendeels uit de achttiende, begin negentiende eeuw, ook de prent die het altaarstuk vormt, verwijst naar deze periode. Toch kunnen een oude prent en voor handen zijnde oude stoffen zijn gebruikt voor dit toebehoren van het uit karton en papier-maché opgetrokken altaartje. Hier moest immers een altaar worden nagebootst zoals ze in de oud-katholieke kerken stonden en nog staan, kostbaar uitgevoerd in de mooiste materialen uit de vroege geschiedenis van het kerkgenootschap. De pop verwijst daarom nog het meest naar een oorsprong van het geheel; waarschijnlijk stamt deze uit de tweede helft van de negentiende eeuw.

Oud-katholieke pastoors zijn sinds 1922 niet gebonden aan het celibaat. De pastoor die het kistje kocht of kreeg was dan ook in die tijd niet getrouwd. Daarom werd in de pastorie niet in huiselijke kring door kinderen misje gespeeld. In Rooms-Katholieke kring aan het einde van de negentiende en begin van de twintigste eeuw gebeurde dat wel vaak. Kinderen kregen een kinderaltaar en een set van gekochte of zelfgemaakte priesterkleding. Oude vergeelde foto’s van devoot kijkende kleine priestertjes en misdienaartjes, of zelfs kleine bisschoppen getuigen nog hiervan.

De kerkelijke opvoedingvan de oud-katholieke kinderen was pedagogisch doordacht en stoelde op oude tradities. De kinderen woonden veelal de woorddienst bij tot aan de canon, daarna verlieten zij de kerk. In de pastorie zette zich dan de ‘kinderdienst’ voort. Er werden bijbelse verhalen verteld, daarna vrij of naar een thema gespeeld en getekend. In deze context zal dit kistje met zijn sacrale speelgoed in groot genoegen zijn geopend. Tijdens de kinderdienst zal de pop in zijn vriendelijke gelatenheid de slijtage en vervuiling hebben ondergaan. Maar het kistje zal, gezien zijn uitgebreide toebehoren, zeker ook dienst hebben gedaan tijdens ‘de lering’, de liturgische leerschool van de kinderen van wat oudere leeftijd, in de periode voor het vormsel en de dag dat zij voor het eerst ter communie gingen. Zo heeft dit speelgoedaltaartje, dat nu nog alleen als een historische kerkschat wordt gekoesterd en bekeken, gediend ter lering en vermaak.